Een bloedig einde aan een jong leven (2)


Vorige foto | Volledige grootte | Terug naar het album | Volgende foto

(op de foto: dader wordt afgevoerd naar het politiebureau op de Markt te Sint-Oedenrode, onder grote publieke belangstelling).

Van Kruysdijk wordt op de van hem gewone tijd gemist in zijn kosthuis. Diezelfde avond wordt hij rond tien uur gevonden, badend in een grote plas bloed in de badkamer van de boterfabriek. Op de plaats van het delict ook een scheermes, delen van het afgebroken lemmet, een bebloede doek, de open brandkast en opengescheurde melkgeldzakjes. Zo’n 200 zakjes waren ongeopend blijven liggen. Daar er 15.705,51 in kas had moeten zijn, wordt de buit berekend op een kastekort van 8843.49 gulden. Dit komt aardig in de buurt van de latere opgave door de daders van een buit van 3 parten van 2800 gulden.

Vele personen worden verhoord. Al snel leidt naar v.d. W. het spoor. Zijn persoon en gestalte, ook op afstand, zijn bekend bij diverse personen die hem hebben gesignaleerd samen met twee andere personen: B. lang, mager en bleek en L. klein en tenger. Ook het personeel van tram en tramstation van de Tramweg-Maatschappij "De Meierij" leggen belastende verklaringen af. Bij vertrek hielden zij zich op het achterbalkon van de tram verdacht op. Drie tramkaartjes ingezameld in Schijndel zijn eerder op de dag in Den Bosch met opeenvolgende nummers afgegeven. Eén van de daders wordt gesignaleerd met verwondingen aan gezicht en handen. Twee met bloed aan hun kleding. Reeds zaterdagmiddag wordt Van de W. gearresteerd.

Beide anderen volgen spoedig. Op aanwijzing van Van de W. wordt B. in zijn woning in Amsterdam aangehouden met verse scherpe wonden op hand en in het gezicht. Ondermeer barbier Vischschraper legt een verklaring af. Hij laat optekenen dat het als moordwapen gebruikte scheermes hem niet onbekend voorkomt en dat klanten dat wel meer meenemen. Om te laten slijpen, dan wel. Dat de wonden op het gezicht van B. door zijn jongste bediende zouden zijn veroorzaakt, betitelt hij evenwel als een leugen. Ondermeer de hulp van de bekende Van Ledden Hulsebosch wordt ingeroepen om als daartoe in het buitenland aan verschillende instituten geschoold deskundige een verklaring af te leggen over de ouderdom van de verwondingen aan hand en gezicht. Hij constateerde dat de fotografisch vastgelegde wonden vers waren en niet dagen oud zoals de verdachte beweerde.

Ook komt speurhond Albert, met zijn geleider Water, in actie. De petten van verdachten werden samen met een 25-tal andere petten op een plek gelegd. Vervolgens gaf men Albert de lucht van het gebroken scheermes dat naast het lijk was gevonden. Albert pikte zonder aarzeling de hoed van B. uit de stapel. Ook wordt hij ter confrontatie overgebracht naar Sint-Oedenrode waar een grote groep politieagenten aanwezig is om een cordon te vormen en de woedende mensen op gewenste afstand te houden. De volgens krantenberichten ‘gemeen’ ogende L., alias Simon Pikel, meldt zich vrijwillig op het politiebureau. In zijn kamer vindt men een broek met bloedvlekken in een tobbe met bleekwater.
Opzichtige handelingen van de daders, vele getuigen en goed recherchewerk maken dat de daders binnen een week bekend zijn.

Op 28 oktober 1919 heeft er een eerste zitting plaats bij de arrondissementsrechtbank van Den Bosch. Alle drie leggen deels bekennende en deels belastende verklaringen af met de te verwachten pogingen de (zwaarste) schuld in de schoenen van de ander te schuiven. "Het publiek op de tribune gaf teekenen van goedkeuring", "applaus van het publiek" en "publiek stampte bij het vernemen van den eisch luide met de voeten op den grond ten bewijze van instemming", viel in de pers te lezen naar aanleiding van de eis in de rechtszaak: tweemaal levenslang en eenmaal 18 jaar. Onze beide Amsterdamse ‘vrienden’ worden, 14 dagen later, op 11 november 1919 veroordeeld tot 15 jaar voor diefstal en geweld de dood tot gevolg hebbend. Dit alles in vereniging en met voorbedachten rade. Onze Gestelse ‘held’ wordt veroordeeld tot 5 jaar voor medeplichtigheid aan moord/doodslag en heling. Hij is de enige die niet op durfde te kijken bij binnenkomst van de rechtszaal. Volgens krantenberichten ook de enige die een lach op zijn gezicht niet kon onderdrukken bij het vertrek. L. en B. tekenen hoger beroep aan en de Officier van Justitie laat appèl aantekenen. De verdediging van de twee Amsterdammers brengt in dat zij zonen zijn van het vredelievende volk der Joden en dat zij als zodanig de parels van Amsterdam zijn, en een natie vormen die geen moorden pleegt en zoveel grote mannen voortbracht. Mooie woorden, maar het hoger beroep op 9 februari 1920 bevestigt eerdere uitspraken. Zij het dat Van de W. 3 jaar extra krijgt. Dat lachen zal hem op dat moment wel enigszins zijn vergaan, mogen we aannemen. Hij bleek, overigens, ook betrokken te zijn geweest als tipgever bij de mislukte poging tot een overval in het Rooise op een geldkoerier van de Boerenleenbank enkele weken vóór de roofoverval.

De resultaten van opsporing en berechting waren van dag tot dag te volgen via de media. Voor lezers in onze omgeving via de Meijerijsche Courant en het Eindhovens Dagblad. Daarin ook, naar aanleiding van deze gruwelijke moordgeschiedenis, discussies pro en contra de herinvoering van de doodstraf.


Een marktlied
Rooi bleef lang in de landelijke belangstelling door deze moord en zoals het in die tijd gebruikelijk was, werd er ook een lied op gemaakt. Met een door de Roosendaalse drukkerij Fr. Rombouts & Zonen uitgegeven zeven coupletten tellend lied werd een en ander, op de wijze van "vogel vliegt", beeldend onder woorden gebracht om te zingen op markten e.d.

Laffe Roofmoord te Sint-Oedenrode

Wat weerklinkt er weer overal,
Een gruwelfeit lang heugen zal.
Want wat er thans weer is geschied,
Vergeet men heel ons leven niet.
St. Oedenrode – een dorpje stil,
Is thans getuige als het wil.
Want in haar is een moord gebeurd
Waar iedereen bepaald om treurt.

REFREIN: voor alle Coupletten.
O! Snoodaards wreed, weet wat gij deed.
Hoeveel droefheid en hoeveel leed.
Gij daar bedreef, op dezen stond.
Dat gij óók nooit meer ruste vond.
Een braaf en plicht getrouwe man,
Als Directeur zijn taak opnam.
Die werkte nog op zijn kantoor alleen,
Terwijl ‘t werkvolk reeds lang was heen.
En juist op zoo een stil moment,
Drongen daar binnen twee serpents,
Die op het geld waren belust,
Welke dezen heer had in berust.

Maar hoe dat juist daar is geschied,
Kan ‘k nog niet zingen in dit lied.
Want op het oogenblik was daar,
Niemand die iets daar werd gewaar.
En of er meer nog zijn geweest,
Dat wordt echter toch wel gevreesd.
Of waren het die soms misschien?
Die twee die men daar had gezien.

Maar ’s avonds omstreeks half tien,
Ging men ’t fabriek in om te zien.
Of mijnheer nog haast niet kwam,
Om dat men van hem niets vernam.
Zoo ging men eerst naar zijn kantoor,
Zijn werkplaats, zoo als te voor.
Wat vond men daar in eenen stond,
Alles omver, bloed op den grond.

Men vond de brandkast open staan,
Een scheermes vol bloed lag er vlak aan.
En een bloeddoek bewees het feit,
Hier afgespeeld in korten tijd.
En naast ‘t fabriek in eene gang,
Vond men een lijk zoo naar en bang.
Daar lag vermoord de Directeur,
Waar menigeen zijn lot betreur.

Deêz moord was daar om ‘t geld te doen,
Dat bewees de brandkast dadelijk toen.
Duizende guldens zijn er kwijt,
Deez moordenaars tot het verwijt.
En dat deez moord worstelend is geschied,
Bewijst het bloed, wat men overal ziet.
’t Kantoor en gang en badvertrek,
Is overal met bloed bevlekt.

Daar ligt nu weer een jonge man,
Oud 30 jaar - men schrikt er van.
Als men gaat denken aan den tijd,
Die men beleeft, rondom droefheid.
Hier breekt men in - dáár schiet men dood,
Daar weer geheime lijkjes snood.
En wat nu St. Oedenrode leert,
Neen gansch de wereld loopt verkeert.